MOTORENFABRIEK THOMASSEN EN HET SPOOR
Tekst Jan Weeda (Lid MSCV en voormalig medewerker Thomassen). Foto’s Jan Roos, A.Bouvet, W.Steffen en het archief van Thomassen en Werkspoor.
Tekst Jan Weeda (Lid MSCV en voormalig medewerker Thomassen). Foto’s Jan Roos, A.Bouvet, W.Steffen en het archief van Thomassen en Werkspoor.
De fa. Thomassen in Rheden heeft nog een tijd een oude NS locomotor in bezit gehad, n.l. de NS 137. De kleur was destijds geel. Hij werd de 1e tijd gebruikt voor het verslepen van NS locs serie 2000, welke bij Thomassen nieuwe motoren kregen. Daarna werd ze gebruikt voor het rangeren op het Thomassen terrein. In de 60-er jaren heeft ze ook nog een ongeluk gehad. Er is toen een aantal wagons van de NS op hol geslagen en vanaf de spoorlijn het terrein opgereden. De achterste wagon was een zelflosser en deze bleef steken onder de lateibalk boven de spoordoorgang naar de fabriek. Een aantal wagons was al naar binnen gereden en heeft toen twee lorries en de locomotor geraakt, zodat deze ontspoorden. Op kosten van de NS is toen de lok hersteld door Werkspoor Utrecht. Ook is destijds de oude motor vervangen door een Kromhout motor.
Wist u dat naast Stork en Werkspoor, ook de firma Thomassen Motorenfabriek in De Steeg (bij Arnhem), motoren voor de spoorwegen heeft gebouwd? De fabriek bestaat nog maar bouwt geen motoren meer. Ze staat langs de spoorlijn Arnhem-Zutphen en had tot 1985 een eigen verbinding met het spoor. In 1906 is de motorenfabriek opgericht. In het begin hield men zich bezig met horizontale motoren voor molens daarna voornamelijk met motoren voor de gas- en olie-installaties van de Bataafse Petroleum Maatschappij (de huidige Shell). In het begin van de dertiger jaren van de vorige eeuw kwam men in contact met de firma Frichs in Ahus in Denemarken, die een licentie verleende voor het maken verticale dieselmotoren.
Van “Ome Ceesjes tot gestroomlijnde rijtuigen”. In 1935 werden door Thomassen de eerste zeven, onder licentie gebouwde motoren geleverd, bestemd voor de “omC 901-908”, de “Ome Ceesjes”.
Dit waren twee-assige motorrijtuigen, te vergelijken met de VT75 van de DB. De motoren in deze rijtuigen waren versleten. De nieuwe motor, type Fb, was een zescilinder met een vermogen van 115 pk bij 1200 omwentelingen.
De rijtuigen reden voornamelijk op de lijn Goes-Hoedekenskerke, de huidige museumlijn van de Stoomtrein Goes Borssele (SGB). Maar ook hebben ze in Noord-Holland gereden. Op de foto links is rijtuig omC 901 te zien op het station te Alkmaar. Tot in 1947 hebben deze rijtuigen dienst gedaan en een tweetal is toen verbouwd tot montagerijtuig voor bovenleidingen en zijn in 1956 afgevoerd.
In 1936 werden er nog eens zestien motoren van dit type besteld voor de vier-assige motorrijtuigen BC 1904-1910, welke gereden hebben op de Woldjerspoorlijn in Groningen en op de lijn Zwolle Kampen. Jammer genoeg zijn de meeste rijtuigen in 1940 verbrand tijdens de verwoesting van het station in Zwolle.” Op de foto rechts is een dergelijk rijtuig te zien.
In 1937 werden er nog meer motoren besteld van een iets zwaarder type van 150 pk bij 1500 omwentelingen, type 6Fc (foto links). Deze werden twee aan twee geplaatst in de bagageruimte van de nieuwe gestoomlijnde rijtuigen omBC2901-2908. Niet alle rijtuigen kregen Thomassen motoren, enkele werden voorzien van Stork motoren. Ze leken erg veel op de naoorlogse “Blauwe Engel”.
Na de oorlog heeft er één nog enkele jaren dienst gedaan als directierijtuig van de N.S., voordat de “Kameel” in gebruik werd genomen. Op de rechts is een dergelijk rijtuig te zien voor de fabriek van Thomassen.
“De grote Sik”: Aan het begin van de 2e Wereldoorlog hadden de constructeurs van de Dienst Materiaal en werkplaatsen van de NS al een ontwerp gemaakt voor een sterke rangeerlocomotief gemaakt. Het ontwerp was gebaseerd op de bekende Sik, maar dan alleen groter. De loc moest ook geschikt zijn voor lichte lijndiensten. Door de oorlog werd de fabricage pas gestart in 1947 en 1948 werd de hele serie 401-415 uitgeleverd. De motor was een 6-cilinder lijnmotor van het type 6Fa, een directe afstammeling van een “Frichs” motor, met een continuvermogen van 250 pk bij 800 omw./min.
De maximale snelheid was 75 km/uur. Er was gekozen voor een dieselelektrische aandrijving, omdat een mechanische overbrenging het nadeel had, dat ze bij hogere snelheden een groot aantal snelheidstrappen nodig had. Bij de dieselelektrische aandrijving drijft de motor een generator aan, die op zijn beurt weer stroom levert aan de tractiemotor. De tractiemotor is via een tandwiel-overbrenging met de wielas gekoppeld. De 15 locs zijn op tal van stations gebruikt en op de tramlijnen in het Westland. Op de foto links de 402 op het terrein bij Thomassen.
Op de foto rechts nogmaals de 402 op het terrein van Thomassen in De Steeg (Gemeente Rheden).
Op de foto de 401 bij Thomassen.
Een nieuwe motor: In januari 1939 kwam er van de Nederlands Indische Spoorwegmaatschappij een opdracht binnen voor een aantal zes cilinder motoren, bestemd voor dieselrijtuigen op Java. Het ontwerp was een verdere ontwikkeling van de eerder genoemde Fa, de 6Fe met een vermogen van 300 pk bij 1200 omw/min. (zie foto 3-1) Deze motor was de eerste Thomassen motor welke voorzien zou worden met drukvulling, zodat men 40% extra vermogen uit de motor kon halen. Slechts één motor kwam voor mei 1940 gereed en werd toen samen met nog wat onderdelen “veilig’ opgeborgen tot betere tijden.
Amerikaanse locs: Na de landing in Normandië werden door de Amerikanen dieselloks ingezet om het ontwrichte spoorwegnet in Frankrijk weer enigszins te berijden.Na de oorlog kwam er een gedeelte van deze locs terecht op een dump bij Parijs. De Italiaanse en Nederlandse Spoorwegen kochten die resp. 49 en 20 stuks kochten. Eind 1946 arriveerden ze bij de centrale werkplaats in Tilburg. Bij controle bleek dat er aan de “Buda” motoren, 2 per loc, nogal wat mankeerde, zoals gescheurde cilinderkoppen. Daardoor kwamen er al acht locomotieven stil te staan en deze zijn toen overal in Nederland geparkeerd. De overige werden overgebracht naar het depot in Zwolle en ingezet voor de olietreinen uit Schoonebeek. Maar de motoren bleven problemen geven en reservedelen waren moeilijk te krijgen omdat deze nodig waren voor tanks die in Korea werden ingezet. Zodoende kwamen de N.S. in 1951 bij Thomassen terecht. Op de foto Loc 2014.
De 6Fe bleek uitermate geschikt te zijn, want de afmetingen van de motor waren bijna gelijk aan de bestaande “Buda” motor. Na een geslaagde proefneming met een loc, werd er een order voor 34 stuks geplaatst. Alle nieuwe motoren zijn toen bij Thomassen ingebouwd. Op de foto Loc 2014 met op de achtergrond het voormalige seinhuis nabij de Havelandseweg te Rheden.
De 2014 op het spoor bij Thomassen. De serie 2000-2018 is tot 1960 in gebruik gebleven. Ook de motoren uit deze gesloopte locs zijn naderhand weer doorverkocht.
Tramlijnlocs: Ten behoeve van de oude tramlijnen in het Westland (WSM) en in Zuidoost Friesland (NTM) werden, ter vervanging van de oude locs, door Werkspoor in 1956/57 tien nieuwe locomotieven geleverd. Deze werden ook voorzien van een motor van het type 6Fe, echter met een vermogen van 330 pk bij 1100 omw./min en een Napier blower.
Op de foto rechts en hier onder is de 451 te zien bij aflevering door Werkspoor Amsterdam. De 1e jaren hebben ze als serie 401-415 dienst gedaan op de genoemde tramlijnen, maar toen deze opgeheven werden, verhuisden ze naar de rangeerdienst op het depot Feijenoord bij Rotterdam. Lang hebben ze echter niet dienst gedaan, want de N.S. wilde eigenlijk maar 1 serie rangeerlocs, n.l. de “Bakkies”, i.v.m. het terugvallen van rangeerdiensten en de te kleine serie.
In 1971 en 1972 is de serie gesloopt, echter 1 lok ontsprong de dans. De Museum Buurtspoorweg (MBS) kreeg de kans de 451 te kopen en deze is tot op heden nog te zien in Haaksbergen. Foto rechts en onder. De andere motoren zijn ook weer doorverkocht.
Gedurende de 2e Wereldoorlog werd er in het geheim, samen met Stork, een tweetakt dieselmotor ontwikkeld. De motor was voorzien van een voorkamer volgens het Ricardo principe. Na jarenlange proefnemingen kwam men er aan het eind van de 40-er jaren mee op de markt. De motor werd geschikt geacht voor zowel landinstallaties als voor schepen. De “Beelen”, serie 2601-2606: De N.S. wenste begin jaren vijftig voor niet geëlektrificeerde baanvakken een dieselelektrische sneltreinlocomotief. De constructeurs bij Werkspoor ontwierpen een locomotief met een vermogen van meer dan 1000 pk., waarbij 1 motor met twee draaistellen gewenst was. Er werd gekozen voor een 10-cilinder Stork-Thomassen tweetakt dieselmotor met een vermogen van 1250 pk bij 600 omw./min.
Heemaf leverde de tractiemotoren en de generator was van Smit. Om nu een scheepsdiesel te gebruiken als motor voor een lok is wel een risico, daar men te maken heeft met lange periodes van nullast, snel aanzetten en veelvuldig op vol vermogen draaien gedurende een lange tijd. Bovendien was de locomotief met motor zwaar uitgevallen. Men twijfelde eraan of deze locomotief wel succesvol kon worden ingezet. Er werd besloten om de order van 27 stuks terug te draaien naar 6 stuks, omdat er voor 7 motoren al krukassen waren geslepen. De motor werd in het midden geplaatst en in de ruimte daarnaast de generator. In het dak boven de motor werden vier ventilatoren aangebracht. De kleur was aanvankelijk, evenals bij de elektrische locomotieven blauw met een aluminiumkleurig dak. Omdat de uitlaatdempers onder het dak werden aangebracht was er aan de voor- en achterkant een hoge ronding in het dak, die deed denken aan het hoge voorhoofd van minister Beel. Vandaar de bijnaam de “Beel”. Zoals verwacht waren er veel problemen met de motoren. Er werd besloten om ze in ieder geval niet meer in te zetten voor de reizigersdienst, maar voor het goederenvervoer in Brabant en Limburg. Daarom werd de kleur van vier stuks bruin. Na vijf dienstjaren werden ze toch maar afgevoerd, na meer stil te hebben gestaan dan gereden. Wel jammer voor zo’n mooi ontwerp van locomotief. (Op de foto is de 2601 te zien).
De “Hippels”, serie 701-715: Het ontwerp van deze locomotieven dateert uit de 2e wereldoorlog en het Engelse ministerie van oorlog liet er een groot aantal van bouwen. Na de oorlog kwam er een aantal in dienst van de NS eerst als huur en later werden er acht gekocht. Het succes van deze 1e serie deed de NS besluiten om er nog eens 100 bij te bestellen. Ze hebben tot voor 10 jaar dienst gedaan in de series 500, 600 en de latere serie 700, onder de bijnamen “Hippel”en “Bakkie”. De serie 700 bestond uit 15 stuks, welke zonder motor in Nederland aankwamen. In 1950 werd door de NS een order geplaatst voor 17 stuks 4-cilinder Stork-Thomassen dieselmotoren, met een vermogen van 400 pk bij 500 omw/min.
Deze motoren waren bestemd voor deze 15 rangeerlocomotieven. In 1952 werden de motoren door Stork (10) en Thomassen (5) ingebouwd. In tegenstelling tot de “Beelen” waren deze tweetakt diesels wel beter en kwamen tot tevredenheid van de machinisten snel op toeren. Een nadeel was, dat na een nachtvorst, de motor slecht aan de gang was te krijgen. Ze hebben hun meeste tijd doorgebracht in en om Rotterdam (depot Feyenoord). In 1973 werden de laatste exemplaren afgevoerd en gesloopt. Op de foto is de 711 te zien op het rangeerterrein bij Feyenoord, getooid met zwart/gele strepen.
De Shell is van 1930 tot 1952 eigenaar van de Thomassen Motorenfabriek geweest. Vandaar dat er altijd veel motoren en compressoren aan de Shell zijn en nog steeds worden geleverd. Locomotor BPM 3: In 1936 werd er voor de nieuwe raffinaderij op Pernis, door de Shell bij Werkspoor een locomotor besteld, welke direct afgeleid was van de NS serie 120-152. I.p.v. de benzinemotor werd bij Thomassen een 4 cilinder snellopende motor besteld van het type 4Fb, met een vermogen van 70 pk bij 1000 omw./min.
In 1938 werd ze nog een keer verbouwd en verzwaard. In 1966 werd de locomotor verkocht aan het toenmalige Spoorweg Bouw Bedrijf in Maarssen (is nu Structon). Hier kreeg ze de naam “Klaartje”. De oude diesel was in 1960 al vervangen door een Deutz scheepsmotor. In 1982 is ze gesloopt. Beide foto’s zijn uit een folder van Thomassen uit 1938.
Rangeer locomotieven BPM 6 en7: Na de oorlog groeide de Shell raffinaderij op Pernis snel en daarmee ook het vervoer en behoefte aan sterke rangeer locomotieven. Aan Werkspoor werd in 1952 de opdracht gegeven om 2 dieselhydraulische locomotieven te maken, volgens hetzelfde principe als o.a. de Duitse VT36. De motoren voor beide locomotieven waren van het type 6VbD met een vermogen van 330 pk bij 750 t/min. Dit motor type was een verbeterde versie van de Fa, uit de grote “Sik”, en was voorzien van drukvulling.
Vanwege explosiegevaar waren er verschillende voorzorgsmaatregelen getroffen zoals een explosievrije dynamo, luchtstart inrichting en speciaal explosievrije verlichting in om de lok. Daarnaast werden de uitlaatgassen door een speciale vonkenvanger geleid die bovenin de lok werd gemonteerd. Vandaar dat de kap hoog was. De kleur was blauw met wit dak en geel/zwart gestreepte bufferbalken. In 1973 zijn beide locs gesloopt. Op de foto is de BPM 7 te zien.
Rangeer locomotief BPM 8 In 1959 is er nog een rangeer locomotief besteld die wat betreft het uiterlijk meer leek op de NS serie 451-460 (zie hierboven). Verder was de uitvoering was gelijk aan die van de BPM 6 en 7. Op de beide foto’s is de lok te zien bij aflevering bij Werkspoor. In 1978 is ook deze lok gesloopt.
Dit was in het kort de geschiedenis van “Thomassen en het Spoor”. De gegevens voor de tekst heb ik ontleend aan de boeken:
Alle drie de boeken zijn de moeite waard om te lezen.
Jan Weeda